Archief

Streekhistorie: De Oranjesluis

De waterhuishouding in het Westland was nogal ingewikkeld. In het zuiden grensde de streek aan de Maas die bij de hoek van Holland in de Noordzee uitmondde. De bescherming tegen hoge waterstand in de Maas werd geboden door de (Nieuwe) Maasdijk, die omstreeks 1240 werd voltooid. Bij stormvloeden kon het water in de Maas extra hoog opgestuwd worden door het vloedwater van de Noordzee. Voor de veiligheid was het daarom raadzaam dat er geen uitwateringsmogelijkheid was in de Maasdijk dicht bij zee. Het overtollige water uit het gebied van het Hoogheemraadschap Delfland werd daarom geloosd via sluizen bij Vlaardingen en Maassluis. De duinen beschermden de streek tegen het Noordzeewater en ook hier was het gevaarlijk om in de duinen een afwateringssluis aan te brengen, zeker ook omdat de duinen aan de Westlandse kust zeer smal waren. Het uit het Westland te lozen water moest een enorme omweg maken, vooral vanuit 's-Gravenzande, Monster en Naaldwijjk, omdat dat eerst via allerlei vaarten naar Schipluiden moest stromen alwaar het via de Vlaardingse Vaart naar Vlaardingen en Maassluis ging.

In de eerste helft van de 17de eeuw liet Frederik Hendrik het door hem in 1612 gekochte kasteel van de Van Naaldwijks in Honselersdijk verbouwen tot een prachtig paleis, omgeven door fraaie tuinen. Voor een sneller vervoer van Honselersdijk naar het centrum van Den Haag liet hij een nieuwe trekvaart graven en langs deze vaart werd een weg aangelegd, respectievelijk de Nieuwe Vaart en de Nieuwe Weg. De reistijd vanuit het Westland naar Den Haag werd hierdoor een enorm stuk korter, die werd namelijk meer dan gehalveerd. Vanuit Honselersdijk duurde de reis nog maar 2,5 tot 3 uur en daarvoor was men minimaal 7 uur onderweg, omdat men een grote omweg moest maken via Wateringen, Delft en Rijswijk. Door deze kortere reistijd was het nu mogelijk om op de dag dat tuinbouwproducten werden geoogst ze nog dezelfde dag op de markt in Den Haag te kunnen aanbieden. Voor de kwetsbare tuinbouwproducten die je niet lang kon bewaren was dat een groot voordeel. Door deze kortere reistijd was het mogelijk om tuinderijen aan te leggen op een grotere afstand van de stad Den Haag met haar grote bevolking. Hierdoor groeide de tuinbouw in het centrum van het Westland. Het werd voor veel grootgrondbezitters nu interessant om landbouwgrond in tuinbouwgrond en percelen met boomgaarden om te zetten. Tuinbouwgrond leverde namelijk tot wel bijna drie keer zo veel pachtgeld op als landbouwgrond.

De tuinbouw in het Westland groeide dus door de aanleg van de Nieuwe Vaart en Nieuwe Weg. Vooral het gebied rondom Poeldijk profiteerde hier van, omdat het nu op een kruispunt van vaar- en landwegen lag. Er waren echter ook nog wat nadelen aan de nieuwe vaarroute. Het belangrijkste probleem was dat de Nieuwe Vaart de waterhuishouding van het Westland verstoorde op een manier die men van te voren niet had voorzien. De stad Den Haag is gebouwd op het zand, op de restanten van een oude duinwal en ligt daarom een stuk hoger dan het centrum van het Westland. Het overtollige water vanuit Den Haag liep door de nieuw aangelegde vaart nu zonder belemmeringen naar het hart van het Westland, waar het zich bij grote wateroverlast door langdurige regen begon op te hopen. Dit effect werd nog versterkt door het feit dat de Nieuwe Vaart doodliep vlak buiten het centrum van het dorp Honselersdijk. Het stond niet in directe verbinding met ander boezemwater, waardoor het water geen kant op kon. Ook hoopte zo het slechte water zich op in en om Honselersdijk en ook al het afval wat in de boezemwateren terecht kwam begon zich in Honselersdijk op te hopen. Vooral de watervoorziening van de siertuinen rondom het paleis Huis Honselersdijk kwam hierdoor in gevaar. Er ontstond een gebrek aan vers water.

Deze problemen die ontstaan waren door de aanleg van de Nieuwe Vaart, die plaatsvond tussen 1644 en 1650, werden snel onderkend. Al in 1650 werden er door Delfland plannen gemaakt om dit probleem op te lossen, o.a. door het aanleggen van nieuwe sluizen in het westelijk deel van Delfland, maar er was ook een variant van het aanleggen van nieuwe of het verbreden van bestaande kanalen richting Maassluis. Deze plannen werden echter allemaal afgewezen omdat zij te duur waren, of omdat ze niet werkbaar werden bevonden. Er ontstond toen een impasse. Er is zelfs nog geopperd om de Loosduinse Vaart te dempen en zo de wateroverlast van Den Haag naar het Westland te onderbreken. De Prinsen van Oranje waren hier echter fel op tegen en de bestuurders van Delfland durfden deze oplossing dan ook niet door te drukken.

Pas onder het bestuur van Stadhouder Prins Willem III van Oranje werd er uiteindelijk een beslissing genomen. Hij verbleef vaak in het paleis in Honselersdijk en de problemen met betrekking tot de aanvoer van vers water voor zijn geliefde tuinen gingen hem na aan het hart. Er werden plannen gemaakt om nieuwe kanalen aan te leggen van Maassluis naar Honselersdijk via de kortste weg, binnendijks langs de Maasdijk, of buitendijks door de Oranjepolder. Een andere variant was het aanleggen van een sluis in de Maasdijk ten noorden van de Oranjepolder die dan via een kanaal zou aansluiten op het Amersgat. Dit Amersgat was een kreek die liep door het buitendijkse gebied van de Nieuwlandse Polder en de Oranjepolder. Even ten westen van Maassluis mondde deze kreek uit in de Maas. Deze oplossing had de voorkeur, maar men was nog wel enigszins beducht voor het feit dat het water dat via het Amersgat binnen gelaten zou worden te zout zou zijn. Bij opstuwend vloedwater vanuit de Noordzee bestond zo een gevaar voor verzilting van het Westland. Dit moest eerst goed gecontroleerd worden voordat men een beslissing nam. In 1674 heeft men twee keer een test uitgevoerd. Dat ging heel eenvoudig, men voer met een klein bootje het Amersgat op en nam op verschillende plaatsen een watermonster. Die watermonsters werden in de boot door enkele mensen geproefd en dan werd op basis van de smaak bepaald of het water zoet of zout was. In het Amersgat werd het water overal zoet genoeg bevonden. Alleen op de plaats waar het Amersgat in de Maas uitkwam, was het watermonster uit het midden van de Maas bij de eerste proef enigszins zout, onder de wal was het zoet. Bij een tweede proef bleek het water overal zoet genoeg te zijn en besloot men te kiezen voor het plan om in de Maasdijk een sluis aan te leggen, de Oranjesluis, die via een nieuw te graven kanaal, het Oranjekanaal, in verbinding stond met het Amersgat.

Het werk werd direct na het uitvoeren van de smaakproeven ter hand genomen en in 1676 was het werk klaar en kon de Oranjesluis in gebruik genomen worden. Het 'verse' Maaswater ging vanaf de Oranjesluis via een parallel aan de Maasdijk lopend water naar het Nieuwe Water. Vanaf het Nieuwe Water werd een nieuw kanaal gegraven, de Naaldwijkse Vaart, waardoor het 'verse' water via Naaldwijk, de Stokdijkkade en de Dijkweg naar Honselersdijk gevoerd werd en zo in de sloten en grachten van de tuinen rondom het Huis Honselersdijk terechtkwam.

Om de doorstroming van het water nog verder te verbeteren werd de doodlopende Nieuwe Vaart doorgetrokken tot aan de Strijp. Hiervoor werd op het eind van de 17de eeuw de Prinsegracht in Honselersdijk uitgegraven en ontstond er een mooi symmetrisch patroon van grachten rondom het paleiscomplex van Honselersdijk. De waterstaatproblemen waren opgelost, alleen kwam er een nieuw probleem voor in de plaats, namelijk de verzilting. De smaakproeven van het water van het Amersgat waren niet zorgvuldig genoeg geweest want in de jaren na 1676 gingen op de lange duur met name de exotische planten die in de Oranjerie overwinterden, dood, waarschijnlijk door het te zoute water.

Auteur: Ton Immerzeel, Westlands Museum