Archief

Streekhistorie: Mijn vader was een Heer

Toen Nico Hilgerson nog gemeentebode was in Wateringen en ik nog raadslid, zei Nico een keer tegen me: "Uw vader was een Heer!" Mijn vader bleek dit niet alleen verdiend te hebben aan zijn hoffelijke manieren, maar ook aan zijn kleding, en aan een andere gewoonte: hij rookte 's ochtends een pijp. Die pijp en zijn kleding hebben hem, behalve de eretitel van Heer, nog iets anders belangrijks opgeleverd.

Op 1 januari 1956 werd de eerste pensioenregeling voor notarissen ingevoerd. Mijn vader was voor de oorlog al candidaat-notaris, zoals het toen gespeld werd. Er was maar een beperkt aantal standplaatsen voor notarissen, dus het was lang wachten. Toen de pensioenregeling erdoor kwam was mijn vader al 52! Hij solliciteerde op een paar plekken die open kwamen doordat al die oude notarissen moesten opstappen. Uiteindelijk werd het Wateringen, waar tot die tijd notaris Van Wessum zat.

De eerste winter dat wij in Wateringen woonden, vanaf januari 1956, was een koude winter met heel veel sneeuw, tot in februari en zelfs maart aan toe. Mijn vader had nog geen auto; nog maar weinig mensen hadden er toen een. Hij verplaatste zich op een Solex. 's Winters droeg hij daarbij een leren jas - in die dingen nam hij geen halve maatregelen - en een alpinopetje. Niet zo'n zwierige Baskische muts, maar een Hollands klein doppie. Het zag er niet fraai uit.

Deze winter lag er te veel sneeuw om op de Solex te rijden. De aandrukrol op de voorband slipte door, en er was te veel gevaar om onderuit te gaan. Hoewel mijn vader een geweldige hekel had aan lopen - dat was maar stompzinnig de ene voet voor de andere zetten - ging hij die winter iedere dag lopend naar zijn kantoor, de hele kilometer lang. Hij droeg daarbij een zwarte winterjas - 's winters nooit anders dan zwart - met daarin een witte zijden sjaal. Op zijn hoofd droeg hij een zwarte hoed, van het Anthony Edenmodel; een statige hoed, die zeker in zijn geval niet klein was uitgevallen. Mijn vader vond dat Nederlandse mannen altijd te kleine hoeden droegen. Al wandelend rookte hij zijn ochtendpijp.

Notaris Jongmans en zijn kat druk aan het werk aan het bureau in het woonhuis Oosteinde 19, december 1956.

Mijn vader had geld geleend om de inventaris van het kantoor over te nemen en de aanloopkosten te betalen, en ging aan de slag. De eerste maand kwamen er alleen maar cliënten die al een afspraak hadden gemaakt met de vorige notaris, en van wie de zaak klaar was. Alleen de akte hoefde nog gepasseerd te worden. Er kwamen geen nieuwe zaken. Nu ja, januari is altijd een slappe maand.

"Geen zorgen", zei oud-notaris Van Wessum, "ze kijken eerst een beetje de kat uit de boom, wat u er voor een bent. En als u meevalt, vertellen ze dat wel door op verjaardagen. U zult zien, dan gaat het wel lopen."

Maar ook in februari kwam er geen enkele nieuwe cliënt. Mijn vader maakte zich ernstig zorgen, het had zo'n drukke praktijk geleken. "Hebben ze dan geen nieuwe zaken?" vroeg hij zich af. "Jawel", zei Van essum, "maar daar gaan ze nu even mee naar Naaldwijk, of naar Delft."

Het geleende geld raakte op. Er waren een candidaat-notaris, een klerk, en een aantal typistes, die allemaal hun salaris moesten hebben. Het zag er niet goed uit. Mijn vader had geen onderpand voor een nieuwe lening, wij huurden het woonhuis aan het Oosteinde en het kantoor aan de Heulweg.

Toen kwam er op een ochtend een telefoontje. Het was van de huishoudster van Annetje Hoek.

De Hoeken waren in vroegere tijden de regentenfamilie van Wateringen. Ze waren de eigenaren van de molen, indertijd een zeer kostbaar kapitaalgoed, van de herberg, van veel andere panden en van veel boerenland. Een aantal generaties was burgemeester. Een nazaat, Harry Hoek, was een groot man geweest bij het oprichten van het veilingwezen in het Westland, en er was een straat naar hem genoemd. De pater jezuïet die de rector was van het Stanislascollege in Delft, waar ik schoolging, was een Hoek. De familie was overigens zo goed als uitgestorven. In Wateringen restte alleen nog Annetje Hoek. Ze was een breekbaar oud dametje dat nooit was getrouwd. Ze woonde met haar huishoudster in het grote huis tegenover de St. Jan de Doperkerk aan de Herenstraat. Boven de deur van dat huis is vele jaren later een foeilelijk bord geschroefd met de naam "Het Hoge Huis". Toen noemde niemand het zo.

Oosteinde 19, ca. 1956.

Annetje kwam haar huis niet meer uit. Ze was zéér katholiek maar naar de kerk ging ze niet meer. Op gezette tijden ontbood ze de pastoor, toentertijd de Zeer Eerwaarde Heer J. (Jos) Schoots, om haar de biecht af te nemen, en op de zondag daarna kwam de pastoor, na de Hoogmis, bij haar thuis om haar de communie uit te reiken. Daar keek niemand van op.

De huishoudster ontbood mijn vader bij Annetje thuis. Een verzoek was het niet. Mijn vader, dolblij met eindelijk een klant, en nog volledig onkundig van de positie van Annetje Hoek in Wateringen, toog erheen. Hij werd ontvangen in de salon en kreeg een kopje thee. Tussen het kopje en het schoteltje lag een klein rond wit gehaakt kleedje. "Ach", zei mijn vader, "dat was in mijn jeugd zo'n goede gewoonte, helaas zie je dat niet meer. Wat fijn, dat sommige mensen dat nog in ere houden." Dat zei hij niet om haar te paaien, hij meende zulke dingen. Annetje reageerde er niet op.

De klus was eenvoudig, ze wilde een minuscule wijziging in haar testament. Mijn vader nam de gegevens op, liet een akte uitschrijven op kantoor, door Nel, die het mooiste handschrift had, - testamenten werden toen nog uitsluitend met de hand geschreven - en maakte via de huishoudster een afspraak om de akte bij Annetje thuis te "verlijden", zoals dat heet. Hij bracht zelf de verplichte twee getuigen mee. Het zou ondenkbaar zijn geweest dat Annetje naar kantoor zou zijn gekomen.

Notaris Jongmans op weg naar zijn kantoor, 1974.

De week na zijn eerste bezoek aan Annetje kwam er een klant. De week daarna nog een, en toen begon het te stromen. Mijn vader verbaasde zich over deze plotselinge toeloop. Hij sprak er over met mevrouw Van Wessum, die het dorp heel goed kende. Ze wist wat er gebeurd was.

Annetje had mijn vader 's ochtends zien lopen, met zijn zwarte jas, zijn witte sjaal en zijn zwarte hoed. Maar vooral met zijn pijp. "Een man die een pijp rookt", had ze gezegd, "móét deugen. En hij kleedt zich ook heel netjes."

En dus had ze hem maar eens besteld, op proef. Dat was haar goed bevallen. Een man van de oude stempel, die nog wist hoe het hoorde (de witte kanten kleedjes!). Daarna had ze enkele vooraanstaande Wateringers laten weten dat de nieuwe notaris absoluut te vertrouwen was en zelfs aan te bevelen. Hij was een Heer.

Het jaar daarna kocht mijn vader een auto.

Auteur: Otto Jongmans van de Historische Werkgroep Oud Wateringen - Kwintsheul