Archief

Streekhistorie: Unieke ontmoeting trekvaart - railverkeer in Schipluiden

In Schipluiden ligt over de Vlaardingervaart de trambrug, een schakel in het vervoer van de Westlandsche Stoomtramweg Maatschappij. De WSM werd in 1881 opgericht met als doel een net van tramlijnen aan te leggen tussen Den Haag en een aantal Westlandse plaatsen. Het zou vooral om personenvervoer gaan, naast enig transport van goederen, post en bagage. De WSM besloot om qua breedte op normaal spoor te gaan rijden en niet zoals veel andere trammaatschappijen op smalspoor. Dat bleek een goede beslissing, want zo kon al vroeg op het nationale spoorwegnet worden aangesloten zonder goederen te hoeven overladen. De eerste lijn - Den Haag - Loosduinen - was in 1882 gereed. In oktober 1912 werd het laatste onderdeel van het tramnetwerk in het Westland in gebruik genomen. Het ging om het tracé van de Maaslandse Dam naar Delft via Schipluiden. De WSM profiteerde van de opkomst van de tuinbouw in het Westland en Midden-Delfland (Maasland en Den Hoorn).

De veilingen kwamen aan de tramlijn te liggen, zodat de afvoer van de kwetsbare producten snel kon plaatsvinden. Vanwege dit belang betaalden het Rijk, de provincie en de gemeente mee aan de totstandkoming van het railnetwerk. Aanvankelijk - tot ca. 1926 - was er nog sprake van personenvervoer. Dit verdween na de opkomst van regionale busmaatschappijen. De afvoer van de tuinbouwproducten werd het belangrijkst. Terug werd onder andere leeg fust, stro en steenkool, bestemd voor de tuinbouw, vervoerd. De WSM ontwikkelde zich tot een winstgevend bedrijf. In 1968 kwam er een eind aan het railvervoer in de streek. Vrachtauto's hadden inmiddels de afvoer van tuinbouwproducten overgenomen. In Schipluiden herinneren het WSM-tramstation (nu Museum Het Tramstation) en de tramburg aan de periode van het railvervoer.

Trambrug

De ijzeren trambrug over de Vlaardingervaart is van het type boogbrug met trekband en is in 1911-1912 door Werkspoor in Amsterdam gebouwd in opdracht van de WSM. De brug is in de fabriek reeds in elkaar gezet, zodat de opdrachtgever vooraf kennis kon nemen van de constructie. Het lijkt of er twee bruggen in elkaar zijn geschoven, maar het is een typisch voorbeeld van een zogenoemde 'boogligger'. De belasting van de vloer van de brug is op de boog overgebracht door de hangers (verticale balken). De voetpunten van de boog zijn door trekbanden verbonden, waarmee de zijdruk wordt opgevangen. De portalen vormen de verbinding van alle horizontale delen van deze 60 meter lange brug. In het midden is de totale hoogte bijna 10 meter, de binnenboog is 8 meter hoog en de portalen bijna 6 meter. De onderkant van de brug ligt minimaal 2.05 meter boven Delflands peil. Voor de gehele constructie werd 173.150 kg ijzer en 4.620 kg staal gebruikt. Omdat metaal bij warmte uitzet en bij kou krimpt kan zo'n brug niet aan beide kanten worden vastgelegd. Aan de westelijke kant - de zijde van de Duifpolder - is de brug op de onderbouw bevestigd. Aan de oostelijke kant - de zijde van de Vlaardingsekade - rust die op een paar grote rollen van gesmeed gietstaal. Ze maken het mogelijk dat de brug kan 'werken'. Deze constructie is heel goed vanaf het jaagpad en vanaf het water waar te nemen. De aannemingssom voor het betonwerk bedroeg destijds f 16.830,- en voor de brug f 35.880,-. Tot 1 januari 1968 werd de brug gebruikt als trambrug. Er lag één spoor op met aan beide zijden een voetstrook. Sinds 1974 doet de brug dienst als fietsbrug in de route van het provinciale hoofdnet fietsverbindingen, die in de richting van Maasland over de voormalige trambaan loopt.

De trambrug over de Vlaardingervaart. Foto: Jacques Moerman

De trambrug is van algemeen belang vanwege de stedenbouwkundige en de historisch-functionele waarde. De brug herinnert aan de groei van de tuinbouw in het Westland. Daarnaast is de trambrug een belangrijk beeldbepalend element in het landschap, zowel vanaf het land als vanaf het water. Sinds 2001 is de brug een rijksmonument. Het onderhoud berust bij de gemeente Midden-Delfland en vraagt, vooral gezien de toestand van het verfwerk, om snelle actie.

Jaagpad

De brug overspande het jaagpad van de historische vaarroute Delft - Maassluis-Vlaardingen. De trekschuitroutes tussen deze plaatsen waren respectievelijk in 1645 en 1654 in gebruik genomen. Tot 1871 maakten per dag ten minste zes trekschuiten met jaagpaarden vanuit Maassluis en twee vanuit Vlaardingen gebruik van deze vaarroute. De stad Delft onderhield de jaagroute. De opkomst van het landelijke spoorwegnet was voor Delft op 1 januari 1871 een reden om met deze financiering te stoppen. Drie schippersfamilies in Maassluis (Van der Lee, Van der Wel en De Jong), één in Vlaardingen (De Willigen) en één in Maasland (Verkade) gingen tot ver in de twintigste eeuw door met deze beurtdienst (Van der Lee zelfs tot na de oorlog). Daarnaast waren er ook andere schippers die van de route over de Vlaardingervaart en het trekpad ernaast gebruik maakten, bijvoorbeeld voor het vervoer van melk, mest, turf, groente en bouwmaterialen. Er werd gejaagd, geboomd of gezeild. De trekvaart, vooral van goederen, was in deze regio in 1912 dus nog erg actueel. Het personenvervoer werd in 1912 voor een groot deel overgenomen door de WSM-tram, en later door de busdiensten.

Een trekpaard passeert via het paardenpad de trambrug. Foto: Jacques Moerman

De provincie Zuid-Holland koppelde de vergunning voor de bouw van de trambrug in Schipluiden aan een aantal voorwaarden die van belang waren voor de scheepvaart. Het verkeer over het water en het trekpad mocht niet teveel hinder van de brug ondervinden. Zo moest het jaagpad worden verlegd naar het 'binnenbeloop' van de kade, een breedte krijgen van 1,5 meter en onder de brug een 'waterpasgedeelte' van 5 meter en een vrije hoogte van 2.5 meter. Het pad moest worden bestraat met waalklinkers en voorzien van een afscheiding. De aansluitingen met het jaagpad mochten niet te steil zijn ('minstens 10 op 1' volgens de vergunning). In het bestek waren ook bepalingen te vinden die de hinder moesten beperken bij de bouw. Zo staat in paragraaf 23 bijvoorbeeld dat 'de passage voor jaagpaden onder de brug niet mag worden belemmerd'. En verder: 'De steigers moeten bij nacht verlicht worden, zowel ten behoeve van het verkeer over het jaagpad onder de brug als ten behoeve van de scheepvaart'.

Het aan de voet van de dijk gelegen jaagpad met waalklinkers bestaat nog steeds. Er is aandacht nodig voor het onderhoud. Gezien het unieke karakter van deze locatie is het ook een geschikte plaats voor een eventuele informatiezuil. Het trekvaartvervoer en het railvervoer hebben elkaar hier lange tijd ontmoet. Het is een belangrijke passageplaats voor fietsers, wandelaars en vaarverkeer!

Auteur: Jacques Moerman, Historische Vereniging Oud-Schipluiden